In 2014 bestond de radio in België 100 jaar. Het was dus op de vooravond van de eerste wereldoorlog dat voor het eerst een radiouitzending met muziek en gesproken berichten voor een handvol luisteraars werd uitgezonden
In 1908 was ingenieur Robert Bénédict Goldschmidt (foto) reeds bezig met radiotransmissie. Om dit te verwezenlijken, construeerde hij een gigantisch antenneweb op het Justitiepaleis te Brussel. Het was toen de meest imposante antenneconstructie. De foto hieronder spreekt boekdelen. Er werden signalen gestuurd naar Tervuren, Namen en Luik.
In 1913 gingen dan de eerste proefuitzendingen met spraak en muziek de lucht in. De experimenten vonden plaats in een bijgebouw van de koninklijke tuin dichtbij de Van Praetbrug te Laken. De Italiaanse ingenieur Marzi bouwde een experimentele radiofonische lange golf zender van 2kW. De uitzendingen werden in de lucht gestuurd via de 165 kHz. De antenne-installatie was indrukwekkend. Er stonden acht pylonen die ieder 125 meter hoog waren.
Toch zou het nog tot de lente van 1914 duren vooraleer Koning Albert I ook een radio-ontvanger liet installeren. De allereerste officiële uitzending kwam er op 28 maart 1914 om 20:30. Toen werd een concert dat begon met een aria uit Tosca uitgezonden voor de volledige koninklijke familie. Het was volgens getuigenissen van buitenlandse specialisten het eerste echte Europees radioconcert geweest. Het radiostation had nog geen naam. Men gebruikte gewoon de term TSF (Télégraphie Sans File). Het signaal reikte zo'n zeventig kilometer ver maar kon bij ideale omstandigheden zelf worden beluisterd tot in Parijs. Samen met Raymond Braillard zond Robert regelmatig gedurende enkele uren op zaterdag gesproken berichten uit. Wekelijks werd een concert georganiseerd en rechtstreeks uitgezonden.
Beluister een kort fragment uit 1914 (bron: vrt)
Beluister een kort fragment uit 1914 (bron: vrt)
Koning Albert I en Koningin Elizabeth, die het project financierden, waren zeer geïnteresseerd en behoorden tot hun luisterpubliek. Terwijl Elizabeth interesse vertoonde in de muziek was Albert meer geboeid in het nieuwe medium. De koning zag een middel om met dit medium de grote afstanden te overbruggen met de kolonie Kongo.
Men kon toen nog niet spreken van een groot luisterpubliek want rond die tijd telde men slechts een tiental lampenradio's in België. Voor zo'n radio moest je al gauw 700 BEF (18,50 Euro) neertellen, een heus bedrag voor die tijd. Begrijpelijk dat enkel de rijken zich een radiotoestel konden aanschaffen. Mensen kwamen hier en daar samen om een uurtje naar de radio te luisteren.
Zendtoestel opgesteld in Laken - 1914
Een goedkopere oplossing bestond er in een kristalontvanger in elkaar knutselen. Met een koptelefoon, een zeer lange antenne en heel wat geduld kon je één of meerdere uitzendingen ontvangen.
Hoe werkt zo'n kristalontvanger dan? Men heeft slechts een vijftal zaken nodig, namelijk een klein kwartskristal, wat ijzerdraad, een lange metalen kabel, een aardingsklem en een hoogohmige koptelefoon. De hoogohmige koptelefoon zal misschien nog moeilijk vindbaar zijn. Het moet een hoogohmig type zijn want met een koptelefoon met een lage impedantie vloeit de ontvangen energie direct naar de aarde.
Met het eindje ijzerdraad moet een spoel van een paar windingen worden gemaakt, afhankelijk van de ontvangen frequentie. De ene kant van de spoel wordt verbonden met het kwartskristal. De koptelefoon plaatst men tussen het ene uiteinde van de spoel en het andere uiteinde van het kristal. Tenslotte worden met de lange metalen draad een antenne gemaakt. Antenne en aarde verbindt men eveneens aan de koptelefoon. Door wat te spelen met het contact van het spoel en het stuk kwarts is het mogelijk om af te stemmen op een middengolfradiozender. Echt handig is dit niet want meestal hoor je heel wat zenders door elkaar omdat er geen elementen aanwezig zijn om nabijgelegen frequenties weg te filteren. Voordeel van dit systeem is dat men geen externe spanning nodig hebt. Als het ware zet men de uitgezonden energie van de zenders direct om in klank. Vandaar dat het belangrijk is om een zeer lange antenne te gebruiken om zoveel mogelijk energie op te vangen. Het is nog steeds mogelijk om kristalontvangers te maken: het kristal vervang je door een diode van het germaniumtype.
In augustus 1914, bij het begin van WOI, werd het initiatief in Laken stopgezet. Koning Albert gaf toen de opdracht om de installatie onklaar te maken. De koning vreesde dat de zendinstallatie in handen van de Duitsers zou kunnen vallen. Een deel van de installatie werd in 1914 gebruikt om een militaire verbinding te maken tussen Antwerpen en Namen. Omdat Antwerpen werd gebombardeerd, werd de apparatuur verhuisd naar Londen waar het werd gemonteerd op een wagen. Het werd de eerste mobiele zender voor het Belgisch leger.
Tijdens WOI was radio een exclusief militaire aangelegenheid. Na de Wapenstilstand beschouwde de regering, die klaarblijkelijk nog wel andere en dringende zorgen had, de radio niet meteen als een prioriteit. Er heerste een klimaat van redelijke vrijheid. De overheid bemoeide zich bijna nergens mee. Frequenties werden toegekend door het ministerie van PTT (Post, Telegraaf en Telefoon). De technische controle van de zendinstallatie gebeurde door de RTT (Regie van Telefoon en Telegraaf)
In Nederland was er de Fries Hanso Idzerda die meteen met radiouitzendingen startte. Hij was de eigenaar van een kleine fabriek van radio-ontvangers. Hij verkreeg een radiovergunning en op 6 november 1919 verzorgde hij zijn eerste radio-uitzending tussen 20:00 en 22:30. Zijn station had de naam PCGG dat stond voor Pracht Concerten Gratis Geven.
![]() |
![]() |
Op 7 augustus 1920 werden de Conditions d'établissement des postes récepteurs de télégraphie sans fil door een Ministrieel Besluit gepreciseerd. Iedere bezitter van een radiotoestel moest, om in regel te zijn met de wet, een brief schrijven naar het ministerie van de PTT om de toelating te verkrijgen tot het installeren van een radio-ontvangsttoestel. Dit alles stond nauwgezet beschreven in een inlichtingsfiche.
In de nasleep van de Eerste Wereldoorlog werd zenden en ontvangen beschouwd als een potentieel gevaar voor de staatsveiligheid. Radiobezitters betaalden toen een jaarlijkse bijdrage van 20 Belgische Frank per toestel. De taks werd beschouwd als controlemiddel.
In 1920 telde men in België reeds 26 geregistreerde radiotoestellen. Men kon toen enkel luisteren naar uitzendingen van Duitse en Franse omroepen. Om meer radiotoestellen te verkopen besloot SBR (Société Belge Radio-électrique), een bedrijf dat radiotoestellen en zendapparatuur vervaardigde in Vorst, te starten met een radiostation. Aldus werd Radio Bruxelles geboren in 1922 dat enkel in het Frans enkele uren per dag uitzond. Er waren concerten van lichte en klassieke muziek. Er was ook nieuws, sportinformatie en zelfs een weerbericht. Er werd toen uitgezonden in het gebouw van de Union Coloniale aan de Stassaertstraat te Elsene met een vermogen van 1500 W op 732 kHz (410 m). Radio Bruxelles was een heel bescheiden station met maar in het begin twee personeelsleden in dienst. Van Soust was aangesteld tot directeur en zanger Léopold Bracony werd aangetrokken om radiouitzendingen te verzorgen. Bracony had voor zijn aanwerving zelf nooit een radio-uitzending gehoord.
Luister naar een kort fragment met Bracony
Eind 1923 ward de SA Radio Belgique opgericht. In ruil voor de terbeschikkingstelling van haar zender werd SBR de grootste aandeelhouder van de radio. De omroep verkocht zendtijd aan firma's, politieke en godsdienstige verenigingen. Men besloot ook om de naam te wijzigen. Radio Bruxelles werd Radio Belgique. De eerste officiële uitzending van het nieuwe en beter gestructureerde station ging de lucht in op 1 januari 1924 op de golflengte 508,5m. Meestal werd er muziek uitgezonden, op een zeldzame station call of aankondiging na. Een maand later startte men om 20:00 uur met debatten van openbaar, cultureel of sociaal belang. De muziek die werd uitgezonden kwam van een viertal orkestjes die live voor de microfoon speelden. Er was toen nog geen opnamefaciliteit en fonoplaten waren er ook niet. Af en toe zong Bracony zelf een stukje als er een gaatje was in de programmering.
Op 30 maart 1924 riep journalist en schrijver Théo Fleischman " le journal parlé - het gesproken dagblad" in het leven met een ploeg van 4 journalisten. Tot dan waren de berichten, als die er al waren, los doorheen de programmering voorgelezen. Théo had een ongelooflijke feeling voor wat je met het toen nieuwe medium allemaal kon doen. Hij introduceerde de reportage, het interview, het nieuwsbulletin én de reclame. De journalisten presenteerden zelf het nieuws voor de microfoon gedurende 30 minuten. Dit was
in tegenstelling met de meeste buitenlandse zenders zoals de BBC. Zij maakten gebruik van nieuwslezers zonder redactionele verantwoordelijkheid. Deze traditie werd later verder gezet op de nationale omroep.
Het team van Fleischman verzorgde dagelijks een journaal van een half uur. Theo Fleishman maakte geen nieuwsbulletin dat bestond uit het voorlezen van officiële communiqués, maar herwerkte krantenberichten, volgens journalistieke criteria. De dagbladen vonden dat minder prettig, maar eigenlijk bleef het bij gemor aan de zijlijn. Sommige journalisten van de schrijvende pers waren best trots als hun artikel werd voorgelezen op het nieuwe wonderlijke medium. Het journaal was volledig en bondig en was zowel betrouwbaar en verteerbaar.
Eerst werd het binnenlands nieuws omgeroepen, daarna volgde het buitenlands nieuws. Ook de actualiteit uit de wetstraat, een gesprek over een actueel thema, een specialistenkroniek van een vijftal minuten, financieel nieuws en sportnieuws maakten deel uit van het journaal. De grondslagen van dit professioneel gebrachte radiojournaal zouden later worden gebruikt door het NIR. Radiomakers uit heel Europa kwamen naar België om het inmiddels beruchte Journal Parlé te analyseren en te bestuderen.
In 1925 verzorgde Fleischman de eerste rechtstreekse sportreportage: de wielerzesdaagse in het Brusselse sportpaleis. De man ging de geschiedenis in als de 'vader' van het radionieuws.
De geldmiddelen haalde Radio Belgique dan hoofdzakelijk uit reclame. De opbrengst per reclameboodschap werd toen bepaald op 15 BEF. Tot 1926 was de exploitatie van Radio Belgique echter verlieslatend.
Voor WO II telde men in België 16 regionale omroepen waaronder 4 Nederlandstalige zenders. Het waren particuliere omroepen die overal in België te beluisteren waren omdat zij slechts enkele uren uitzonden en hun antenne deelden met de andere collega's.
SBR leverde ook zendapparatuur aan onder andere het NIR/INR, Radio Schaerbeek, Radio 't Kerkske, Radio Vlaanderen en Radio Cointe.
Naar de radio luisteren was toen soms niet zo eenvoudig. Lees hier het rapport van een radioamateur die luisterde met een kristalontvanger. (bron: Maandschrift Radio - 15 mei 1924).
Ik heb mij een klein radiotoestel gekocht met galène-steen (55 frank), daarbij een telefoon van 2000 ohms (20 frank). Ik woon op zeker 60 kilometer van Brussel. Ik heb mij een luchtdraad gemaakt, buiten gespannen, 7 tot 8 meters hoog van 25 meters; daarna twintig meters in V-bijgevoegd, daarna nog een draad van 32 tot 33 meters bijgevoegd. In het begin hoorde ik iets, bij den tweeden draad wat meer, bij den derden draad niets meer. Na afsnijding van eersten en tweeden draad werkte mijn toestelletje betrekkelijk wel. Om de grote nieuwsgierigheid mijner geburen wat te vermijden, kreeg ik het gedacht een viertal draden op een meter afstand op den zolder te spannen, 8 tot 9 meters boven den grond met eene lengte 12 tot 13 meters, van allen draad ondereen: groven, fijnen, koperdraad, zinkdraad, ijzerdraad, van alles wat, hier aaneen gesoldeerd, daar aaneengewrongen en met dezen draad heb ik den prachtigsten uitslag dien men uitdenken kan. Ik versta zeer duidelijk tot het laatste woord van den heer Bracony, wanneer hij ’s avonds laat het persnieuws overseint. Na het concert van Brussel, des avonds om 10 ure, hoor ik nog altijd verder, zeer verder spreken of horen zingen of muziek; vanwaar zulks komt is mij onbekend; het komt me toe met dezelfde golflengte als Brussel. Ik meen heel klaar Engelsch te hebben hooren spreken. Zou dat mogelijk zijn ? Van Parijs hoor ik niets.
![]() |
![]() |
De allereerste Nederlandstalige zender kwam er in 1926. Twaalf jaar langwas de omroep in België een pure Franstalige aangelegenheid geweest. In 1922 begon George De Caluwé te experimenteren met een primitieve zender die was opgesteld in zijn garage in de Provinciestraat. Vier jaar later startte hij met Radio Antwerpen ON4ED.
In 1927 stelde de dominee Thomas van de Franstalige Protestantse kerk in Edegem voor om zijn radio onder te brengen in een torenkamer en de zendantenne te plaatsen boven op de kerktoren. De toren van de kerk was de hoogste toren van een Vlaamse Protestantse kerk.
De studio was gevestigd net onder de klokken. Hiervoor moest Georges 265 trappen beklimmen. Drie dagen per week verzorgde Georges radiouitzendingen op 201m met een vermogen van 200 Watt. De radio had ongeveer een reikwijdte van 50 kilometer. De radio werd bekend als Radio 't Kerkske. In ruil mocht de dominee conferences brengen op de radio en het kerkorgel werd gebruikt om muziek te brengen. Om één uur radio te brengen was een ganse week voorbereiding nodig om onder andere de batterijen op te laden.
"In 1923", zo vertelt De Caluwé, "liefhebberde ik al op de korte golf, 80m en zo; op een avond woonde ik één van de concerten bij die hier in de kerk gegeven worden. "Zoiets zou toch uitgezonden moeten worden", zei ik bij mijzelf - en ik zei het dezelfde avond ook nog aan de predikant, de heer Thomas. Die was akkoord, maar "Wie zal dat doen?" "Ik!". Ik kreeg vergunning in de toren mijn geluk te beproeven, en installeerde er een postje onder 't horloge. Voor een begin ging het al niet te kwaad, maar ge hadt me daar moeten zien staan, 's winters, tussen de open klokkengaten, gekleed als een poolreiziger en toch nog klappertandend van de kou!"
Technisch verliep alles vlot maar financieel ging het minder goed. Hij gaf meer uit dan er binnen kwam. Ook werd de zender vernield door een blikseminslag. In 1930 meldde Georges op de radio dat hij ermee ging stoppen. De Antwerpenaars wilden hun radio niet missen en er werden verschillende vriendenkringen opgericht. In totaal deden ongeveer 28.000 leden mee die elk 25 BEF lidgeld betaalden. Reclame van grote firma's uit Antwerpen brachten geld op. Aan de Mechelsesteenweg werd even later een nieuwe zender gebouwd.
In 1928 was er concurentie in Antwerpen. Een tweede Nederlandstalig signaal was te ontvangen in Antwerpen en dat kwam van Radio Belgique die een relaisstation installeerde. De uitzendingen vanuit Veltem werden er opgevangen en via een andere frequentie doorgestuurd. Dat gebeurde onder de naam Radio Zoölogie. Alweer niet onlogisch die naam, want de zendinstallatie stond opgesteld in de dierentuin. Via dit station werd er Vlaamse zendtijd gekocht door de neutrale Vlaamse Radio Vereniging (VRV).
Na de oprichting van het N.I.R. stelde men vast dat er meer werd geluisterd naar de particuliere omroepen,vooral dan naar Radio 't Kerkske. Tussen 1935 en 1940 waren het gouden jaren voor Radio 't Kerkske. Georges De Caluwé ontplooide met glans zijn organisatorische en managementtalenten. In plaats van vrijwilligers werden bekwame medewerkers aangetrokken. In 1933 werd wekelijks Magazine Radio Antwerpen uitgegeven. De prijs bedroeg 1 frank per nummer. Het was een ware voorloper van de huidige radio- en televisieboekjes. De radioprogramma's werden opgesoms en daarnast was er een redactionele bijdrage van Antwerpse aangelegenheden en sportwedstrijden. In het nummer stonden ook zangteksten van populaire liedjes die op de radio werden uitgezonden.
De radio moest ook verhuizen want de ruimte in de kerk werd te klein. Het was er ook niet comfortabel omdat het in de winter te koud was en in de zomer te heet in de studio. Er werd verhuisd naar de Belgiëlei. Er werd ook een wielerwedstrijd georganiseerd om de verhuis kenbaar te maken.
Terwijl op de N.I.R. het gesproken dagblad werd gebracht spraken ze in Antwerpen over de gesproken almanak. Het waren berichten doorspekt van reclameboodschappen. Eén van de belangrijkste sponsors was de chocoladefabriek Finor.
![]() |
![]() |
In West-Vlaanderen startte in datzelfde jaar de Katholieke Westvlaamse Radio Omroep (WVRO) vanuit Vichte bij Kortrijk. In deze plaats bevonden zich de studio's. De gebruikte frequentie was 205 meter. Er werd uitgezonden met een vermogen van 125 Watt. Deze zender was al eerder in de ether op initiatief van Etienne Vergote en de gebroeders Vandepitte, die illegaal concerten en voordrachten uitzonden met een zender van 100W.
Op het grondgebied Ingooigem werd eerst een voorlopige zendinstallatie geplaatst. Eén van de pylonen waaraan de zendantenne was bevestigd, stond boven op de molen. Technicus Joseph Christiaens woonde in de Kerkdreef te Vichte. Later kreeg de zender een mooiere behuizing op grondgebied Vichte.
Zendmast Radio WVRO (foto anzegem.be)
![]() |
![]() |
Het zou zelfs nog tot 1935 duren vooraleer ook in Gent en Loksbergen radiostations van start zouden gaan. In Oost-Vlaanderen ging het om Radio Vlaanderen, een omroep met een sterk socialistische inbreng. Theo Baileul was de initiatiefnemer en gebruikte een 250W sterke zender.
![]() |
![]() |
In 1937 startte Radio Loksbergen met uitzendingen. Gerard Keersmaekers was de initiatiefnemer. De studio was opgesteld in zijn herenhuis aan de Turnhoutsebaan te Diest en de zender stond op de Kluisberg te Loksbergen. Desondanks de radio onafhankelijk was, waren de uitzendingen katholiek getint. Zo opende Gerard iedere morgen met een gebed. Daarna waren presentatrices Ivonne en Maria hoorbaar op de frequentie.
Er werd uitgezonden op 202,40 m met aanvankelijk 50W, later met 150W. De uitzendingen waren hoorbaar tot in Oost Vlaanderen. Er werd vooral swingjazz geprogrammeerd en er werd tijd besteed voor verzoeknummers.
De particuliere zenders zonden uit met een straal van 30 tot 50 km en dekten samen het grootste gedeelte van België. De zenders van de radiostations moesten wel op 8 kilometer van steden zijn verwijderd. Dit was wettelijk bepaald omdat AM-zenders nogal wat storing veroorzaakten.
In Vlaanderen werd slechts één vergunning per provincie toegekend. Het was het resultaat van een politiek compromisbeleid waarbij de politieke kleur overeenstemde met de politieke machtsverhouding in de betreffende provincie.
![]() |
![]() |
Hieronder volgt een overzichtstabel met de Vlaamse omroepen:
Benaming | Ontstaan | Golflengte | Vermogen | Plaats | Strekking |
Radio Antwerpen ('t Kerkske) |
1926
|
201,1
m
|
200
W
|
Edegem | Katholiek |
Westvlaamse Radio Omroep |
1928
|
204,8
m
|
125
W
|
Vichte | Katholiek |
Radio Vlaanderen |
1935
|
200,0
m
|
250
W
|
Gent | Socialistisch |
De Vlaamsche Omroep |
1935
|
202,4
m
|
150
W
|
Loksbergen | Onafhankelijk / katholiek |
![]() |
![]() |
In 1929 stichtte burgerlijk mijningenieur Emile Delvoie, gekend als Abbé Delvoie, samen met staatsminister Aloïs van de Vyvere en enkele ondernemers uit Luik een radiofabriek op in de Henisweg 31 te Tongeren. De familie Delvoie was goed gekend in Tongeren want eerder in 1913 richtten zij namelijk de eerste vrije ambachtschool op in de Rode Kruislaan. Die school was de basis voor het TIO, het Technisch Instituut Onze-Lieve-Vrouw. De radiofabriek kreeg de naam Radio Broadcasting Company, afgekort als Radio RBC. In Tongeren sprak men van Het Radiofabriekske. De fabriek had ook voor die tijd een hypermodern laboratorium, uitgerust met Duitse precisiemeetapparatuur en had eveneens drie burgelijk ingenieurs electronica in dienst. Dit laboratorium diende om betere en gevoeligere ontvangers te ontwikkelen en om productiefouten op te sporen.
In die tijd kon er enkel in de regio worden geluisterd naar het Duitse Langenberg en de Franstalige uitzendingen van Radio Cointe. Om daar iets aan te doen werd in 1932 in de fabriek een middengolfzender geïnstalleerd. Na de toelating te hebben gekregen van de stad, de provincie en heelwat ministeries werd een soort van voorlopige vergunning uitgereikt om uit te zenden op voorwaarde dat er geen reclame werd gemaakt.In een lokaal werd op een tafel twee platenspelers gezet. Er werd dagelijks uitgezonden tussen 10:00 - 12:00 en 14:00 - 16:00. In de Driekruisenstraat woonde een Nederlander die werd aangenomen om de presentaties te verzorgen. Dagelijks sleurde hij naar de studio zijn platen mee. Dat waren hoofdzakelijk Vlaamse platen.
Om de zeven jaar worden in Tongeren de Kroningsfeesten georganiseerd. Zaliger deken Verjans vroeg aan Emile om een aankondiging op de radio te doen voor deze processie. De collega's van Radio Cointe hadden dit opgevangen en zijn gaan reclameren bij het ministerie omdat er reclame werd gemaakt. Het ministerie volgde de mening van Radio Cointe en stuurde een delegatie naar de Tongerse omroep. Alles moest worden afgebroken en werd in beslag genomen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog stopte de fabriek haar productie. De meeste medewerkers werden gemobiliseerd. Tijdens de oorlog werden radio's geproduceerd door het Duitse Siemens.
Tijdens de jaren 30 brak in België radiodistributie door. Dat was de voorloper van kabelradio. In de huizen werd een luidspreker geïnstalleerd die was aangesloten op een audiolijn. De mensen konden dan luisteren naar een drietal zenders. In tegenstelling met SBR verzette Emile Delvoix zich niet tegen dit nieuwe fenomeen omdat RBC het financieel steeds moeilijker had.
Anekdote: Radio Broadcasting Company kreeg klachten van mensen die meldden dat er te weinig radiolampen in de toestellen werden gemonteerd. De technici zagen het nut niet om het design aan te passen omdat de hun radio's kwalitatief goed werkten. Er werd beslist om extra sockets te monteren die niet werden aangeschakeld. Men vroeg aan Philips naar kapotte radiolampen. De toestellen werden verkocht met een iets hogere prijs en de klanten waren tevreden omdat er meer lampen zaten in hun radio.
De Henisweg werd later omgedoopt tot de Radiostraat.
Met dank aan ON6HN, Remy Horsmans en Radio Tongeren
In Wallonië werden heel wat meer zenders gelegaliseerd. Tot de Franstalige zenders behoorden Radio Liège (dagblad La Wallonie, 210m, 125W), Radio Cointe en Radio Verviers (Micheroux), Radio Seraing (dagblad La Meuse te Plainevaux), Liège Expérimental (Beaufays), Radio Ottomont (Andrimont), Radio Ardennes (Libramont), Radio Châtelineau (fondé par Emile Lucas à Châtelineau), Radio Binche (Binche), Radio Wallonia - Bonne Espérance (Dampremy), Radio Schaerbeek (125W, 230m, Kraainem), Radio Arlon (Arlon) en Radio Conférences (Meise).
![]() |
![]() |
Radio Schaerbeek werd opgericht door Léopold Mestdagh. De eerste uitzending vond plaats in 1928 in de Avenue Claeys, kortbij het Rogierplein. In een gebouw van twee verdiepingen hoog werden twee auditoria en meerdere professionele studio's ingericht.
Radio Schaerbeek was de meest populaire radiozender tijdens de periode voor de Tweede Wereldoorlog. Zo was er om 19:45 een gesproken dagblad gevolgd door een film- en vedettenkroniek en een muzikaal stuk soms gebracht door het huisorkest van de radio. Het huisorkest bestond uit 6 koperblazers. De uitzending werd beëindigd omstreeks 22:30.
De radio kende enkele problemen. Zo werden de uitzendingen begin januari 1932 geschorst door minister François Bovesse wanneer presentator Henri Faust alias Faustus persoonlijke kritiek gaf op een Franse minister die toen in Brussel op bezoek was. Na een stilte van vier maanden verhuisde de zender buiten de Brusselse agglomeratie, naar de Alfons Leenaertsstraat te Kraainem, en begon daar terug uit te zenden op 23 mei 1932.
De radio had als slogan: "La radio des vedettes et de la bonne humeur". Verschillende artiesten werden uitgenodigd voor de microfoon zoals Edith Piaf, Sacha Guitry, Pierre Brasseur en Jean Lumière.
![]() |
![]() |
Radio Conférences was eerst gevestigd op het Jamblinne de Meuxplein 50 te Schaarbeek. Het station begon uit te zenden ongeveer op hetzelfde moment als Radio Schaerbeek en werd opgericht door Armand Rombauts. In tegenstelling met Radio Schaerbeek lag de klemtoon op educatieve programma's. Vandaar ook de benaming van de radio want er werden heel wat conferenties gegeven. De onderwerpen varieerden van literatuur, sport, Congo tot exposities, kunst, enz...
Op de zender was Henry Faust terug te horen nadat hij werd ontslagen bij Radio Schaerbeek. De radio verhuisde vervolgens naar Meise.
![]() |
![]() |
De particuliere zenders werden gefinancierd door etherreclame en gesteund door schenkingen van sympathisanten en culturele verenigingen en lidgelden. Zo verkocht Radio Châtelineau steunkaarten aan 12,50 Belgische Frank en erekaarten van 25 en 50 Belgische Frank. Daarnaast werden ook platen op verzoek gedraaid tegen betaling. Paradoxaal genoeg waren de privézenders in feite piraten indien zij na de oprichting van het N.I.R. reclame uitzonden. De wet van 14 mei 1930 verbood immers handelspubliciteit.
De vroege jaren dertig werden gekenmerkt door een groot aantal spontane initiatieven. Op 12 april 1932 besloot minister François Bovesse de wildgroei een halt toe te roepen: 37 illegale stations werden het zwijgen opgelegd en aan de 140 aanvragen tot het verkrijgen van een zendvergunning die na het ministerieel besluit van 28 augustus 1931 binnenliepen, werd geen gevolg meer gegeven.
![]() |
![]() |
Het enthousiasme van Radio Belgique werd getemperd door de hoge kosten. Radio Belgique wilde wel staatssteun. Aan de andere kant koppelden de Vlamingen daar taaleisen aan.
In 1928 werd onder het beschermschap van de christelijke middenstand en met steun van de machtige Boerenbond een Vlaamse radio-omroep opgericht, de N.V. Radio. Met politieke steun werd de structuur van beide omroepen ondergebracht in een nieuwe openbare instelling.
Op
18 juni 1930 werd het N.I.R.-I.N.R (Nationaal Instituut voor Radio-Omroep - Institut National de Radiodiffusion, de voorloper van de RTBF en de VRT) opgericht in de vorm van een openbare instelling. Marcel Van Soust de Borckenfeldt, eerder directeur van Radio Belgique, werd de eerste omroepbaas van het I.N.R.-N.I.R. Théo Fleishman werd directeur voor het Franstalig gedeelte. Theo De Ronde werd door de raad van beheer aangesteld tot directeur-generaal van de Vlaamse uitzendingen. Hij stierf in juni 1939 en werd opgevolgd door Jan Boon.
Radio Belgique en NV Radio stopten dus met hun uitzendingen de dag dat het NIR-INR werd opgericht. Het personeel werd tewerkgesteld in de nieuwe nationale omroep die voor het eerst in de lucht kwam op 1 februari 1931.
Op 20 juni 1930 kwam toenmalig minister Lippens af met een wet op luistergeld van ontvangsttoestellen. Een jaarlijkse taks van 60 BEF (1,50 Euro) werd geheven op alle bezitters van een lampenradio. De eigenaars van een kristalontvanger werden belast met 20 BEF (0,50 Euro). Dit was voor die tijd een fiks bedrag. Er waren toen reeds 76.872 radio-ontvangers in ons land. Het jaar daarna telde men reeds meer dan 200.000 toestellen.
De omroepverenigingen kregen ook zendtijd bij de nationale radio. Eerst werd er afgesproken om het aantal uren zendtijd in functie te brengen van het aantal leden. Om discussies te vermijden had men dezelfde zendtijd aan de drie grote politieke strekkingen toegekend. Hieronder een tabel met de Vlaamse en Waalse radioverenigingen.
Benaming |
Betekenis
|
Taal
|
Toegekende
punten
|
Vestiging
|
KVRO |
Katholieke Vlaamse Radio Omroep
|
NL
|
1
|
Leuven
|
Sarov |
Socialistische Arbeiders Radio Omroep voor Vlaanderen
|
NL
|
1
|
Antwerpen
|
Librado |
Liberale Radio Omroep
|
NL
|
0,25
|
Antwerpen
|
Vlanara |
Vlaamse
Nationale Radiovereniging
|
NL
|
0,25
|
Antwerpen
|
Commissie
der Godsdienstige Spreekbeurten
|
NL
|
|||
De Protestantse Commissie
|
NL
|
|||
De
Vrije Gedachte
|
NL
|
|||
RCB |
Radio
Catholique Belge
|
FR
|
||
RESEF |
Radio
Emission Socialiste d'Expression Française
|
FR
|
||
Solidra |
Société
Libérale de Radiodiffusion
|
FR
|
||
RW |
Radio
Wallonie
|
FR
|
Aanvankelijk werd er enkel tussen 17:00 en 22:00 uitgezonden. In totaal werd er dus wekelijks voor vijfendertig uur programma's gemaakt die verdeeld moest worden tussen het eenheidsinstituut en de omroepverenigingen. Het eenheidsinstituut nam drieëntwintig uren voor zijn rekening, de twaalf overige uren werden verdeeld door middel van een puntensysteem (zie tabel hierboven).
Land van Dendermonde - 18 september 1932
De katholieke klok van kanton Wetteren - 13 augustus 1939
De omroepverenigingen mochten gesproken uitzendingen en muziekprogramma's verzorgen. Zij moesten alle kosten zelf dragen maar mochten gratis gebruik maken van het omroeporkest en technische assistenten. De teksten moesten ten minste drie werkdagen op voorhand worden ingeleverd. Het NIR onderzocht of de teksten niet strijdig waren met de wetten, geen gevaar was voor de openbare orde opleverden, de goede zeden niet aantastten, de overtuiging van anderen niet kwetsten of geen belediging van een andere staat inhielden. Ook de keuze van de grammofoonplaten ontsnapten niet aan de controle.
In mei 1932 werd de uitzendtijd echter uitgebreid: er waren toen ook middaguitzendingen. In 1935 kwamen er tenslotte ook ochtenduitzendingen. Bij deze zendtijdverruimingen ontstonden er steeds meer problemen met de omroepverenigingen. Zij kregen nooit een proportioneel aandeel in de zendtijdverruimingen.
In 1935 waren de omroepverenigingen van ongeveer een helft van de zendtijd teruggevallen tot op minder dan één derde. Er ontstond steeds meer ongenoegen bij de omroepverenigingen. Tijdens deze vooroorlogse jaren bleef het steeds een hekel discussiepunt of de omroepverenigingen nu moesten blijven of volledig afgeschaft moesten worden.
Met de opkomst van de extreemrechtse partijen rees er bovendien steeds meer de vraag tot splitsing van het NIR /INR in een Nederlandstalige en Franstalige omroep. Men wilde hiertoe de omroepwet van 1930 wijzigen. Er kon echter geen parlementaire meerderheid gevonden worden voor dit voorstel. Dus besloot de huidige minister van PTT de NIR/INR in drie verschillende diensten op te splitsen: een technisch administratieve dienst, een dienst van de Vlaamse Uitzendingen en een dienst van Franstalige uitzendingen. Hierdoor behield het NIR/INR een gemeenschappelijke raad van bestuur met hieronder drie verschillende diensten. Deze zogenaamde reorganisatie van het NIR/INR werd eind 1937 doorgevoerd.
Verhouding van de programma's in 1932
Franstalige omroep
Gesproken woord omroepverenigingen: 3,50%
Gesproken woord NIR: 14,58%
Klassieke muziek: 21,95%
Lichte muziek: 23,30%
Fonomuziek: 28,61%
Voordrachten, reportages, commentaar, schetsen: 5,98%
Schoolradio: 1,10%
Uitzendingen voor duivenliefhebbers (in beide talen): 0,98%
Nederlandstalige omroep
Gesproken woord omroepverenigingen: 7,47%
Gesproken woord NIR: 16,57%
Klassieke muziek: 16,16%
Lichte muziek: 30,35%
Fonomuziek: 27,56%
Voordrachten, reportages, commentaar, schetsen: 0,75%
Schoolradio: 1,41%
In Veltem werden in 1928 twee zendstations van elk 15 kW opgericht. De Nederlandstalige omroep kreeg de golflengte 338,20 meter (887 kHz) toegekend en de Franstalige omroep werd gehuisvest op 508,50 meter (590 kHz).
De bouw van een omroepgebouw aan het Flageyplein te Elsene werd gestart op 3 november 1935. Het Art Déco-gebouw werd op 1 januari 1937 feestelijk in gebruik genomen. Het herbergde de aller-modernste studio's van heel Europa. De Franstaligen huisden in de linkervleugel, de Vlamingen kregen de rechtervleugel toebedeeld. Beide nationale omroepen hadden, op enkele details na, precies even veel ruimte en mogelijkheden gekregen. De grote muziekstudio had een uitstekende akoestiek en ontving de beroemdste muzikanten.
Omdat de zendmast in Veltem stond, waren er moeilijkheden om overal in Vlaanderen beluisterbaar te zijn. De regionale zenders hadden een goed bereik in hun provincie en hadden trouwens de meerderheid van het luisterpubliek. Dit werd vastgesteld door de RTT die in 1939 een marktonderzoek deed onder de eigenaars van de 1.112.900 radiotoestellen die ons land toen telde. Deze zenders werden geprefereerd door het volk omdat zij meer artistieke programma's en regionale nieuwsberichten verzorgden.
De inkomsten van de particuliere radio's bestond hoofdzakelijk uit reclame die via de microfoon werd verspreid. Zij kwamen dan ook vaak in moeilijkheden met de NIR die radioreclame verbood. Zo ontstond in 1932 een rel rond de sluiting van Radio Schaerbeek door minister Bovesse die later, onder druk van de luisteraars, op zijn beslissing terugkwam.
In 1914 werd vanuit het kasteel van Laken een eerste radiouitzending verzorgd. De enige wet die men had was die van 1908 betreffende de draadloze telegrafie door middel van elektrische stralen. Bij het uitvaardigen van de licenties voor lokale uitzendingen maakte de toenmalige minister van Posterijen, Telefonie en Telegrafie dan ook gebruik van een vrije interpretatie van deze wet.
Tijdens de grote oorlog (1914-1918) was radio een exclusieve militaire aangelegenheid. Na de Wapenstilstand beschouwde de regering, die klaarblijkelijk nog wel andere en dringende zorgen had, de radio niet meteen als een prioriteit. Er heerste een klimaat van redelijke vrijheid. De overheid bemoeide zich bijna nergens mee. Frequenties werden toegekend door het ministerie van PTT.